Sinds de media ons* weten te vinden, worden we regelmatig gevraagd voor commentaar op interessante waarnemingen, pieken in het aantal meldingen en recent ontdekte planeten. Vrijwel altijd gaat dit gepaard met de kritiek van een astronoom. Waarom?
Een tijdje terug was onze eigen Bram Roza even te horen op Radio 1 bij Toine&Stax. Aanleiding hiervoor was de recente ontdekking van de mogelijk leefbare planeet TOI 700 d; met zo’n 100 lichtjaren op kosmische steenworp van onze aarde. In de studio zaten Vincent Icke, hoogleraar theoretische sterrenkunde aan de Universiteit Leiden, en Jasper Wamsteker, hoofd communicatie bij het Netherlands Space Office (NSO). De bijdrage van Bram was vooraf opgenomen door een verslaggever op locatie.
Laat ik voorop stellen dat we bij UFO Zaken fan zijn van Vincent Icke. Er zijn maar weinig wetenschappers die complexe materie als astrofysica (of zelfs niets) haast tastbaar kunnen uitleggen. Bovendien bewijst hij met zijn conceptuele ruimteschepen graag voorbij de grenzen van de moderne technologie te kijken.
Toch deed Icke in de uitzending wat uitspraken die ik merkwaardig vond. In de 39e minuut (blok 14:00 – 15:00) zegt hij: “Zorg maar dat je met [een buitenaards ruimteschip] komt dat je wél kunt identificeren en dan praten we verder,” gevolgd door: “Vermoedens en dingen die je niet kunt identificeren zijn voor mij de moeite nog niet waard.”
Wat is er gebeurd met het onderzoeken van hypotheses? Natuurlijk mag Icke zelf bepalen wanneer iets zijn wetenschappelijke aandacht verdient, maar ik ben dan toch benieuwd naar zijn reactie op het volgende scenario.
Het Amazoneregenwoud in Brazilië telt nog zo’n zestig inheemse stammen die nooit in aanraking zijn geweest met de moderne mens en haar technologie. Op een dag ziet een handjevol stamleden een helikopter overvliegen. Met getrokken wapens volgen de stamleden het vreemde object tot het seconden later alweer achter de boomtoppen verdwijnt.
Met de adrenaline nog door hun aderen gierend rennen ze terug naar het dorp om de stamoudsten te vertellen over hun ontmoeting met het onbekende en maken met een takje gedetailleerde tekeningen in de klei. Een glinsterende kano met ronddraaiende vleugels en een vleugelslag zo krachtig dat het bomen en trommelvliezen deed klapperen.
Sommige stamleden voegen toe dat ze menen een soortgenoot te hebben gezien in het vliegende schip. Een wezen dat op hen leek, maar met een lichte huid en gehuld in rare kleding — was het een andere, technologisch superieure stam? “Onzin,” kraait het stamhoofd, “laat eerst maar eens zo’n vliegende kano zien en dan praten we verder!”
In de jaren die volgen toont de helikopter zich nog een paar keer, maar de getuigen slagen er nooit in het toestel aan de grond te krijgen voor onderzoek. Intussen stapelt het anekdotisch bewijs zich op.
Mijn vraag aan de astronoom is eenvoudig: met welk bewijs moeten deze getuigen over de brug komen om de aandacht van hun stamhoofd te verdienen?
Icke gaf in de uitzending aan dat de wetenschap niet gaat over meningen, maar over feiten. Maar vooraf aan de feiten gaan hypotheses en hoewel er voldoende indirect bewijs is dat het ufo-fenomeen in verband brengt met buitenaards leven, loopt de astronomie er niet warm voor. Is het überhaupt hun vakgebied?
Ufo-gekkies
Niet lang na het item bij Toine&Stax werden we door De Stentor gevraagd voor een verklaring voor het hoge aantal meldingen uit het oosten van het land in 2019. In sommige gebieden was er zelfs sprake van een verdubbeling ten opzichte van 2018. Voor dit artikel werd opnieuw de mening van een astronoom gevraagd; dit keer Dap Hartmann, hoogleraar aan de TU Delft.
In 2012 was Hartmann instrumenteel in het aftreden van Ufo’s bestaan gewoon-auteur Coen Vermeeren als docent Lucht- en Ruimtevaarttechniek aan de TU Delft. Het feit dat Vermeeren ufo’s en de buitenaardse hypothese behandelde tijdens zijn lessen vond Hartmann onwetenschappelijk en leverde Vermeeren het predicaat “ufo-gekkie” op. Die term zien we ook weer in De Stentor.
Wat ik me telkens afvraag is welke tak van de wetenschap nou de taak heeft de buitenaardse hypothese te onderzoeken.
De astronomie lijkt de gedoodverfde kandidaat. Ze weet alles over de afstanden die afgelegd moeten worden en of dat eventueel kan via wormgaten of andere ruimtetijd hacks, maar dan betreed je al gauw het domein van de natuurkunde. Momenteel lijken de afstanden onoverbrugbaar, dus totdat zo’n ufo zich aan hen presenteert laat de astronomie het onderwerp terecht nog even voor wat het is.
De natuurkunde, mocht ze ooit met eigen ogen de Tic Tac ufo waarnemen, kan vervolgens beamen dat het object inderdaad geen inertie vertoont en zich daarmee weinig aantrekt van Newton’s levenswerk. Dat bevestigt misschien dat we met iets vreemds te maken hebben, maar is geen empirisch bewijs voor iets buitenaards. Daarvoor moet ze er eerst een in handen krijgen — en wel voordat defensie de boel afvoert voor privaat onderzoek, want technologie is macht.
Pas als er een ufo landt in het Mediapark, de piloot uitstapt, zich voorstelt als bewoner van TOI 700 d en zichzelf en voertuig beschikbaar stelt aan de TU Delft... misschien neemt Hartmann dán zijn woorden terug.
Tot die tijd is de psychologie misschien nog het nuttigst. Hoe betrouwbaar zijn de waarnemers die beweren oog-in-oog te hebben gestaan met het buitenaardse? Wat zijn de overeenkomsten in hun verhalen? Welke motivatie kan Bob Lazar hebben gehad om zijn verhaal te fabriceren?
Natuurlijk weten astronomen dat sommige ufo’s gewoon Venus, Sirius, satellieten of iridium flares zijn — wij ook. Maar wat betreft vliegende voorwerpen bínnen de atmosfeer zijn astronomen niet deskundiger dan de slager op de hoek en het zou fijn zijn als de media dat ook eens beseffen. Neemt niet weg dat ik graag eens een biertje zou willen drinken met Icke en Hartmann om hun mening te vragen over al het indirecte bewijs. Zonder hypothese immers geen wetenschap.