Op iedere telefoon vind je vandaag de dag een "alien-gray" emoji, die je kunt gebruiken in een tekstbericht. Dit laat goed zien hoe diep aliens en vliegende schotels in onze westerse cultuur zijn ingeburgerd. Maar hoe komt dat? Er zijn natuurlijk talloze culturele factoren aan te wijzen, maar in een recent boek toont auteur Mark O’Connell aan dat wellicht één man — een astronoom, nota bene — een hele grote rol heeft gespeeld. Deze astronoom zorgde er bijna in zijn eentje voor dat de wereld in ufo’s gingen geloven. Die man is prof. J. Allen Hynek (1910–1986).
Hynek heeft mij altijd al gefascineerd. Wat bewoog een sceptische sterrenkundige om ufo-waarnemingen te gaan bestuderen? Niet alleen schreef hij een aantal zeer goede boeken over ufo’s die vandaag tot de standaardwerken over dit onderwerp worden gerekend. Hynek nam het ufo-fenomeen uiterst serieus, maar weigerde tamelijk consequent een positie in te nemen ten aanzien van de vraag of ufo’s buitenaardse voertuigen waren. Sterker nog, meermaals uitte hij zijn verbazing erover dat mensen zo snel tot de conclusie kwamen dat ufo’s uit nuts and bolts bestonden. Tot aan het einde van zijn leven bleef hij ervan overtuigd dat er onvoldoende bewijs was om de "buitenaardse hypothese" te omarmen. Niettemin vond hij dat het ufo-fenomeen reëel was en serieus genomen diende te worden als object van wetenschappelijk onderzoek.
Het interessante van deze sceptische maar tegelijk open stellingname – die overigens ook de mijne is – is dat Hynek door iedereen met argwaan werd bekeken: de sceptici begrepen niet dat een geleerde van het Hyneks statuur ufo’s zo serieus nam. Ufo-gelovigen daarentegen meenden dat Hynek, vanwege zijn sceptische houding en de weigering om te erkennen dat ufo’s buitenaardse voertuigen waren, onderdeel was van een grote samenzwering die probeert het contact tussen de Amerikaanse overheid en buitenaardsen in de doofpot te stoppen. Hynek koos bewust voor een agnostische positie vanwege zijn rotsvaste overtuiging dat alleen de wetenschappelijke methode licht in de duisternis kon brengen. Toch had hij het bij tijd en wijle erg moeilijk met het onbegrip, met name omdat zowel media als geldschieters slecht uit de voeten konden met zijn nuance.
Eerste biografie
The Close Encounters Man is de eerste biografie van Hynek. En wat is het een geweldig boek! Ik ben ervan overtuigd dat dit boek de geschiedenis in zal gaan als een van de allerbeste boeken die ooit over ufo’s zijn geschreven. O’Connell had al bewezen voortreffelijk te kunnen schrijven: hij schreef afleveringen voor Star Trek: The Next Generation en Star Trek: Deep Space Nine en was betrokken bij het maken van Walt Disney en DreamWorks Animation producties. Maar O’Connell is ook erg geïnteresseerd in ufo’s, waarbij hij Hynek als voorbeeld neemt: iemand die gezonde scepsis koppelt aan een open, onderzoekende geest. Iemand die zich niet bedreigd voelt door onwetendheid, maar die juist als een uitnodiging voor verder onderzoek ziet.
In de VS waren de recensies over dit boek lovend. Zo schreef o.a. Rolling Stone een mooi stuk over het boek. Ergens op zijn blog schrijft O’Connell dat hij een boek wilde schrijven over ufo’s waar niemand zich voor hoeft te schamen, dat in kranten en tijdschriften besproken kan worden zonder te worden geridiculiseerd. Daarin is hij volledig geslaagd. Het is een boek zonder enige sensatiezucht, dat je kunt lezen als een biografie van een van de meest markante astronomen van de twintigste eeuw die toevallig ook in ufo’s geïnteresseerd was. Maar het boek is ook te lezen als een boeiende cultuurgeschiedenis van het ufo-fenomeen.
Het ufo-fenomeen sinds 1947
Want het leven van Hynek blijkt verweven met de geschiedenis van het ufo-fenomeen sinds 1947, eerst in Amerika en later in de rest van de wereld. Dit boek is dus veel meer dan een biografie. Het is een beschrijving van hoe ufo’s langzaam de wereld veroverden. Alle beroemde ufo-casussen tot pakweg halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw (waarvan verreweg de meesten tot vandaag toe nog altijd onverklaard zijn) passeren in dit boek de revue.
Het echte verhaal begint in 1947. Natuurlijk begint het daar! Dat was immers het jaar van de vermeende crash van een buitenaards luchtschip bij Roswell! Maar O’Connells boek laat het "Roswell incident" vrijwel helemaal links liggen. Het punt is dat in de VS vrijwel niemand tot ongeveer 1980 van "Roswell" gehoord had. Nee, het ufo-fenomeen begint bij de waarneming van zakenman Kenneth Arnold, die in 1947 een negental vliegende voorwerpen waarnam vanuit zijn vliegtuigje boven de staat Washington. Wat Arnold ook gezien mag hebben, deze waarneming werd voorpaginanieuws. Niet lang daarna, in 1948 verongelukte de luchtmachtpiloot Thomas Mantell toen hij een vreemd licht najoeg. Lang werd gedacht dat Mantell de planeet Venus waarnam, maar O’Connell laat zien dat dit tamelijk onwaarschijnlijk is. Hoe dan ook, het ongeluk van Mantell zette het ufo-fenomeen bij de Amerikaanse luchtmacht op de agenda.
Hynek was op dat moment als astronoom werkzaam aan Ohio State University en vond ufo’s grote flauwekul. Hij kreeg vanwege zijn werkzaamheden gaandeweg meer contacten met de luchtmacht, en werd begin 1948 door de luchtmacht benaderd om als adviseur mee te werken aan het eerste officiële onderzoek naar ufo’s: Project Sign. Op dat moment komt Hynek direct met echte ufo-waarnemingen in aanraking. De luchtmacht wilde met dit project uitzoeken hoe de hysterie omtrent het ufo-fenomeen bezworen kon worden. Hynek probeerde zoveel mogelijk zaken wetenschappelijk te verklaren. Maar gaandeweg komt hij zaken tegen die zich toch niet zo makkelijk laten verklaren en die hem aan het denken zetten. Andere medewerkers van Sign beginnen te fluisteren dat het best wel eens om buitenaards bezoek zou kunnen gaan. Dit is gevaarlijk. Hynek ziet hoe de luchtmacht mensen van zijn groep behandelt: op het moment dat duidelijk wordt dat ze ze "buitenaardse hypothese" aanhangen, worden ze zo snel mogelijk overgeplaatst. Hynek begint zich af te vragen hoe groot de wetenschappelijke interesse van de luchtmacht in het ufo-fenomeen eigenlijk is.
In februari 1949 komt Sign tot een einde, maar de ufo-waarnemingen blijven binnen stromen. Ze zijn afkomstig van politieagenten, luchtmachtmedewerkers en piloten. De luchtmacht doet een nieuwe poging om de hysterie in te dammen met Project Grudge. Ook hier wordt Hynek weer bij betrokken. Grudge was echt bedoeld om te debunken, met andere woorden: zeggen dat iets verklaard is, ook als dat niet zo is. Hynek begint het hier steeds moeilijker mee te krijgen. Hij had de indruk dat hij als wetenschappelijke adviseur was ingehuurd om wetenschappelijk onderzoek te doen. Maar het blijkt dat de luchtmacht helemaal niet in wetenschappelijk onderzoek geïnteresseerd is. En dat terwijl in Hyneks ogen veel gevallen echt grondig onderzoek verdienen.
Naast zijn werk voor de luchtmacht blijft Hynek ook gewoon als astronoom werkzaam en doet hij baanbrekend onderzoek naar het "flikkeren" van sterren. Ook doet hij onderzoek naar het tracken van satellieten en is hij een pionier wat betreft de "image-orthicon astronomie". Maar het boek focust grotendeels op Hyneks geworstel met ufo’s. Want na Grudge kwam Project Blue Book. Niet alleen werden ufo’s met het blote oog waargenomen, ze werden ook steeds vaker via radar waargenomen (bijvoorbeeld tijdens de massale ufo-waarnemingen boven Washington in 1952), ze hadden fysieke effecten (auto’s die uitvielen, radio’s die stoorden, sporen van landingen) en uiteindelijk kwamen ook de verhalen door abductees: mensen die beweerden dat ze door "ufonauten" waren meegenomen en onderzocht, zoals het beroemde geval van Betty en Barney Hill. Hynek was zeer sceptisch over deze "ontvoeringen", maar ook toen hij door de luchtmacht steeds meer op een zijspoor werd gezet, bleef hij de casussen onderzoeken. Hij ondervroeg abductees en werd overtuigd door hun oprechtheid. Let wel: Hynek zei nooit dat wat ze zeiden dat hen was overkomen ook wáár was. De waarheidsvraag liet zich niet beantwoorden. Maar de angst van deze abductees was reëel. Hynek was ervan overtuigd dat ze wel degelijk iets hadden ervaren.
Moerasgas
Toen Hynek in maart 1966 de beroemde ufo-waarneming in Dexter, Michigan, onderzocht, ging het mis. Talloze bewoners zagen vreemde lichten in de buurt van het plaatselijke moeras. Hynek werd door de luchtmacht gestuurd om dit geval te onderzoeken. De luchtmacht manipuleerde de zaak en organiseerde een overhaaste persconferentie waarbij Hynek uiteindelijk de ongelukkige uitspraak deed dat de waarneming te wijten zou kunnen zijn aan "moerasgas" (swamp gas). Uit het boek wordt duidelijk dat Hynek zelf grote twijfels had bij deze verklaring, maar de pers trok zelf haar conclusies.
Als reactie op Hyneks verklaring zoals die in de pers breed werd uitgemeten, barstte een storm van kritiek los vanuit de gemeenschap van Dexter, die uiteindelijk zelfs het Amerikaanse Congres bereikte. Daardoor kwam een domino-effect op gang dat er uiteindelijk toe leidde dat er een commissie werd ingesteld, onder leiding van de natuurkundige Edward U. Condon, die de gevallen van Blue Book moest onderzoeken. De misser van Hynek kreeg zo een ironische wending.
Hynek was zeer verheugd over deze beslissing, want hij was tot de ontdekking gekomen dat ufo’s een groot raadsel waren dat verder onderzocht moest worden.
"I cannot dismiss the UFO phenomenon with a shrug", [Hynek] concluded [in een ingezonden stuk in het tijdschrift Science in oktober 1966], adding, "I have begun to feel that there is a tendency in the 20th-century science to forget that there will be a 21st-century science, and indeed, a 30th-century science, from which vantage points our knowledge of the universe may appear quite different. We suffer, perhaps, from temporal provincialism, a form of arrogance that has always irritated posterity".
The Close Encounters Man, p. 204
De rest is geschiedenis: het lijvige Condon-rapport gaf genoeg stof tot verder onderzoek (ook al besprak het slechts een relatief klein aantal casussen). Maar in de samenvatting ervan, die door de kritische Condon zelf was geschreven, werd een totaal andere conclusie getrokken: ufo’s waren geen bedreiging voor Amerika en het bestuderen niet waard. En ja, journalisten lezen meestal alleen de samenvatting.
De luchtmacht trok vervolgens de handen af van ufo’s, er is nooit meer een officieel onderzoek naar ufo’s gekomen. Maar Hynek bleef doorspeuren. Hij richtte uiteindelijk het Center for UFO Studies (CUFOS) op, werd een nationale beroemdheid, kreeg een cameo in Close Encounters of the Third Kind (een film van Steven Spielberg die op Hyneks onderzoek was gebaseerd). Hij was een inspirerende man. In het boek komen verschillende onderzoekers aan het woord, die aangeven zijn nuchtere maar toch bezielende leiding en doortastendheid te missen. Het veld van wetenschappelijk ufo-onderzoek valt na zijn dood in 1986 volledig uiteen en wordt uiteindelijk volledig overvleugeld door idiote samenzweringstheorieën en "ufo-gelovigen" die er heilig van overtuigd zijn dat er aliens in het spel zijn.
Hynek zelf is er nooit achter gekomen of de luchtmacht nu moedwillig zaken onder de pet hield. Hij was geen samenzweringsdenker, maar sloot het uiteraard ook niet uit. O’Connell citeert Hyneks uitspraak: "Well, there are two kinds of cover-ups. You can cover up knowledge and you can cover up ignorance. I think there was much more of the latter than of the former" (348). Hij vermoedde dat de luchtmacht simpelweg te dom was en niet wist hoe ze met het ufo-fenomeen moest omgaan.
Broodnodige nuance
Hynek was in staat om in zijn eentje een idioot als contactee George Adamski te ontluisteren. Er waren ook toen al veel oplichters actief, maar Hynek erkende wel degelijk de realiteit en de raadselachtigheid van het ufo-fenomeen. Hij dacht kritisch maar genuanceerd, en kan precies daarom een lichtend voorbeeld zijn van mensen die zich ook vandaag nog in ufo’s interesseren. Vandaag de dag is de discussie over ufo’s volledig gefragmentariseerd en gepolariseerd en feitelijk gereduceerd tot het dualisme: of je bent ufo-gelovige (die het hele pakket van samenzweringstheorieën accepteert) of een skeptische debunker. Maar Hynek was een onbevooroordeelde wetenschapper die de Griekse sceptische houding tot levensstijl had aangenomen en van daaruit met behulp van de wetenschappelijke methode het ufo-fenomeen onderzocht zover als dat mogelijk was. Hij was de juiste man voor de juiste klus.
Hyneks zoon Paul zegt in het boek over zijn vader: "He found a career that matched his talents, and he wound up – and I don’t think there was some grand plan or conspiracy – I think he just happened to be the accidental astronomer" (p. 349). Hynek mag dan de "toevallige sterrenkundige" zijn geweest die door de luchtmacht werd uitgekozen om het ufo-onderzoek te doen, juist door Hyneks wetenschappelijke houding en bescheiden persoonlijkheid kreeg zijn onderzoek een enorme culturele impact. Het was Hyneks persoon die er mede voor zorgde dat ufo’s onze Westerse cultuur konden binnendringen zodat we nu allemaal die alien-emoji’s op onze telefoon hebben.
Het numineuze
O’Connell laat prachtig zien hoe Hynek, louter door zichzelf te zijn, zaken voor elkaar kreeg en een grootheid werd. Hynek was authentiek, onbevooroordeeld. De wetenschappelijke methode ging voor hem boven al het andere. Maar tegelijkertijd was hij een zeer innemende en bescheiden man, die bijvoorbeeld in debatten met hypercriticus Carl Sagan altijd de betere argumenten had, maar het uiteindelijk verloor omdat Sagan de flair en de wit (en de coltrui) had die Hynek miste.
Hynek was ook geliefd omdat hij de getuigen van ufo-waarnemingen serieus nam. Hij nam hun verhaal serieus, als er een verklaring voor gegeven kon worden, gaf hij die. Maar ook als er geen verklaring voor was dan nam hij hun verhaal, hoe buitenissig ook, serieus. Hij liet mensen hun verhaal doen, en accepteerde die verhalen zoals ze waren, ook als er geen wetenschappelijke verklaring voor te geven was. Hynek besefte hoe onwetend we zijn van zoveel zaken. Maar die onwetendheid maakte hem niet onrustig. Hij accepteerde die als een uitdaging.
Religieus was Hynek totaal niet. Ook zijn zoon Paul zegt in het boek: "One of the aspects of our childhood that people find remarkable is that there was not even one scintilla of religion. We were completely areligious; it was all about science" (343). Maar uit het hele boek wordt wel duidelijk dat Hynek niet ongevoelig was voor gevoelens van het mysterieuze, het ontzagwekkende, het angstaanjagende, kortom: het numineuze. Hij was zich ervan bewust dat het universum voor de mens ondoorgrondelijk was, dat onze wetenschappelijke inzichten voorlopig zijn, en dat we nog maar net komen kijken wat betreft de studie van de kosmos.
Zijn hele leven lang koesterde Hynek bovendien een fascinatie voor Rudolf Steiner en voor de Rozenkruisers. Het was voor hem een soort guilty pleasure. Nergens uit de biografie blijkt dat Hynek Steiners ideeën echt serieus nam, maar ze inspireerden hem wel degelijk om open te blijven staan voor mystieke en onverklaarbare kanten van het bestaan. Uiteindelijk was hij ervan overtuigd dat ons universum een niet te ontkennen mystieke samenhang vertoonde. Zo werd er na zijn dood tussen Hyneks CUFOS-papieren een ongedateerde aantekening gevonden die deze mystieke kant van Hynek liet zien:
There are physical and emotional characteristics common to all humans. And there are humans who are educated and creative, who travel, and who constantly ask “why?” “when?” “what?,” and there are humans who live and die by the millions, in starvation, poverty and ignorance, who have never been 10 miles from home, and who don’t know what a star is, and are too hungry to care. But they are not common people; they are, each one, distinctive individuals, and the paradox is that each one does matter – just as each star or planet, regardless of size or distance, does exert some influence upon the others. (p. 343)
The Close Encounters Man, p. 343
Hynek stierf in 1986 aan een hersentumor.
De cultuur beter begrijpen
O’Connells boek is de eerste biografie van J. Allen Hynek. Het is een prachtig boek dat leest als een roman en bij vlagen ronduit spannend is, maar dat ook indruk maakt door de hoeveelheid materiaal die O’Connell erin verwerkte en door de manier waarop hij allerlei lijntjes vernuftig aan elkaar weet te knopen. Het zou me niet verbazen als dit boek ooit nog eens verfilmd gaat worden.
Wie onze hedendaagse cultuur beter wil begrijpen, doet er goed aan dit boek te lezen. Het boek is een eerbetoon aan een van de meest markante astronomen van de twintigste eeuw, en een briljante, nuchtere cultuurgeschiedenis van het ufo-fenomeen sinds de Tweede Wereldoorlog. O’Connell erkent de realiteit van het ufo-fenomeen, maar speculeert niet over de al dan niet buitenaardse aard ervan. Hij blijft nuchter, houdt afstand, maar weet het gevoel voor het mysterie dat ufo’s vormen goed over te brengen. Iets van de verwondering die Hynek gevoeld moet hebben, wordt zo voor de lezer tastbaar. Een meesterlijk boek!