In de ochtend van 3 februari 1979 gleed er een driehoekig voorwerp over vliegbasis Soesterberg. Twaalf militairen van de Luchtmacht Beveiliging keken verbijsterd toe. In dit artikel delen we alles dat we weten over, wat ons betreft, Nederlands belangrijkste ufo-incident.
Concepttrailer van onze aanstaande documentaire over dit incident. Heeft u tips of wilt u dit project sponsoren?
Bram Roza hoort graag van u.
Het is kwart voor zes op een ijskoude zaterdagmorgen in februari 1979 als de Luchtmacht Beveiliging van Vliegbasis Soesterberg wordt verrast door een formatie van drie heldere lichten die de vliegbasis nadert. Ruim vijf minuten lang zijn de bewakers van het 10 Squadron getuige van een driehoekig voorwerp dat laag en vrijwel geruisloos over de basis beweegt, terwijl het de grond verlicht met krachtige lichtbundels. Zó krachtig dat je er een boek in kon uitlezen, verklaarde een getuige die in het schijnsel terechtkwam later. Stijf van de adrenaline brachten de posten elkaar op de hoogte van het object dat hen nog lang zou bezighouden.
Een steekhoudende verklaring is er nooit gekomen.
De VPRO, die kort na het incident een tip ontving, besloot verhaal te halen bij de luchtmacht. Dit leidde tot een fascinerende reconstructie waaraan maar liefst tien getuigen deelnamen. Zij vertelden klassikaal over de waarneming, hun angst en de ridiculisering die volgde als ze erover spraken. De officiële verklaring van de luchtmacht — luchtspiegelingen — wordt in de reconstructie door de wachtcommandant en zijn personeel weggelachen. Op de vraag waarván het dan een weerspiegeling zou zijn grapt een getuige: “Van een ufo verderop!” De reconstructie werd op 27 april 1979 uitgezonden in het radioprogramma Expres VPRO en is hieronder te beluisteren.
Kort na de reconstructie, of parallel hieraan, voerde ufo-werkgroep NOBOVO een onderzoek uit met medewerking van de luchtmacht. Het resultaat hiervan verscheen in hun tweemaandelijkse Tijdschrift voor Ufologie. Hoewel het onderzoek grotendeels een transcriptie lijkt van de reconstructie, geeft het een helder, chronologisch beeld van de gebeurtenissen en verduidelijkt het opnieuw waarom de officiële verklaring onbevredigend is. Het volledige onderzoek beslaat pakweg de hele tweede helft van dit artikel.
Waarnemingen in kaart
De reconstructie krijgt wat meer context wanneer je onderstaande inactieve kaart ernaast houdt[1]. De posten en patrouilles zijn hier genummerd op volgorde van waarneming. In de reconstructie vertellen verschillende getuigen dat de ufo eventjes bleef hangen boven “een object, niet nader te noemen”. We vermoeden dat het hier ging om de Amerikaanse commandobunker: Bunker 600. Hierna doofde de ufo zijn lichten en vervolgde zijn baan richting het zuiden, waar het over de post bij de poort van Camp New Amsterdam bewoog (#6 op de kaart), draaide en met enorme snelheid omhoog wegschoot richting het westen.
In tegenstelling tot het NOBOVO-rapport kunnen wij in de reconstructie geen aanwijzingen vinden voor twee verschillende overvluchten. Op onze kaart is dan ook maar één vluchtlijn aangegeven.
Nederlands belangrijkste ufo-incident
Wat maakt de ufo van Soesterberg zoveel aandacht waard? De waarneming van een groot object dat niet op radar verscheen en vrijwel geen geluid produceerde is op zichzelf al bijzonder. Toch kan er dan nog sprake zijn van een meteorologisch verschijnsel, zoals de luchtspiegelingen waar de luchtmacht de zaak mee afdeed.
We mogen alleen niet vergeten dat het niet om één of twee willekeurige toeschouwers gaat, maar om minstens twaalf bewakers van een vliegbasis. Militairen met kennis van vliegtuigen, of, in de woorden van Ufo’s bestaan gewoon-auteur Coen Vermeeren, “getrainde waarnemers”. Wanneer die stuk voor stuk spreken over een systeem van lichten met een donkere omranding en gerichte lichtbundels, dan mogen we een meteorologische verklaring uitsluiten. Sterker nog, dan móeten we dat, anders diskwalificeren we twaalf bewakers.
Na het elimineren van alle technologische en natuurlijke verklaringen blijft de ufo van Soesterberg precies dát: een ongeïdentificeerd vliegend voorwerp. Indrukwekkend genoeg voor vermelding in personeelsblad De Vliegende Hollander, uitgegeven door het Ministerie van Defensie zelf.
Kwaaie Tongen
Recenter, in 2013, werd de ufo van Soesterberg nog eens behandeld in het RTV Utrecht-programma Kwaaie Tongen; een aardige introductie die meteen illustreert dat de zwijgplicht voor sommige militairen — in dit geval toenmalig radar operator Jan van Esseveld († 2017) — niet eindigt op de pensioendatum.
Bekijk hier de reportage.
Luchtspiegelingen
De verklaring die de luchtmacht presenteerde werd overhandigd door basiscommandant Van Gastel. Het zou zijn gegaan om een weerkaatsing van koplampen tegen een spiegelende luchtlaag. Een zogenaamde fata morgana. Die conclusie werd getrokken op basis van het rapport van wachtcommandant Van Vliet, de meteorologische dienst en de luchtverkeersleiding. Toch is die verklaring vrij eenvoudig te ontkrachten.
Dan moet ik ter plekke worden afgekeurd voor nachtdienst, want dan heb ik geen goede ogen meer.
Getuige tijdens de reconstructie
Een inversielaag is een luchtlaag die warmer of kouder is dan de laag eronder. Nu is de dichtheid van koude lucht hoger dan die van warme lucht, wat ervoor zorgt dat het licht breekt (refractie) wanneer het een luchtlaag raakt met een andere temperatuur. Wanneer de hoek van inval — de hoek waaronder het licht de inversielaag raakt — flauwer is dan de grenshoek, treedt er reflectie op in plaats van refractie. Bij reflectie geldt dat de hoek van inval altijd gelijk is aan de hoek van uitval.
De flauwe hoek die nodig is voor reflectie vereist een aanzienlijke afstand tussen de bron van de weerspiegeling en de waarnemer, zoals hierboven te zien aan de rode lijn. Een luchtspiegeling kan daarom nooit direct boven de waarnemer plaatsvinden omdat de hoek daarvoor te scherp zou zijn en er refractie zou optreden in plaats van reflectie. Bovendien zou de lichtbron zich pal naast de waarnemer moeten hebben bevonden.
Kernwapens
Een bijkomstigheid die ons niet aan een verklaring helpt, maar dit incident wel in een trend plaatst, zijn aanwijzingen dat vliegbasis Soesterberg destijds over kernwapens beschikte[2]. Hoewel je hiervan nergens een memo zult vinden en ook ons Wob-verzoek nul op het rekest gaf, levert een avondje grasduinen op internet voldoende informatie op om de aanwezigheid aannemelijk te maken.
Eén zo’n aanwijzing vind je nog altijd op de vliegbasis zelf. In het munitiepark, destijds een Amerikaans enclave, staan vijftien zogenaamde iglobunkers voor de opslag van explosief materiaal. Eén daarvan, object 194, is net wat steviger en staat afgezonderd van de rest waardoor deze beter te bewaken was. We weten inmiddels dat ditzelfde type bunker in Volkel, ’t Harde en Havelterberg werd gebruikt om de kernwapens droog te houden.
In januari 2021 publiceerde de Volkskrant een artikel dat opnieuw bevestiging bood: Nederland gaf Amerikanen toestemming voor opslag kernwapens in Soesterberg.
Dit is interessant omdat er tijdens de Koude Oorlog regelmatig ufo’s werden gezien bij kernwapendepots en lanceerinstallaties — soms met uitschakeling van het arsenaal tot gevolg. Deze incidenten waren zelfs zo gebruikelijk dat het in 2008 letterlijk een boekwerk aan meldingen opleverde door voornamelijk gepensioneerde militairen: UFOs and Nukes, gevolgd door een gelijknamige documentaire in 2016. Of het nu een buitenaardse interventie is, of spionage door technologisch superieure communisten: aan speculatie is op internet geen gebrek.
Wél weten we dat het incident van 3 februari niet de laatste ufo-waarneming was op de vliegbasis tijdens de Koude Oorlog. In de VPRO-reconstructie wordt gesproken over “een omvangrijke waarneming” op 2 maart door de Amerikanen op Camp New Amsterdam. En dan is er ook nog het opmerkelijke verhaal van Josie Zwinenberg rond diezelfde tijd. Paardrijdend in de namiddag zag zij een reusachtige ufo boven de Leusderheide, een militair oefenterrein op nog geen 4 kilometer van de vliegbasis.
Getuigen
We wisten nog één getuige op te sporen: sergeant De Groot, inmiddels 72 en pensionerend aan de Belgische kust. Vol hoop op nieuwe inzichten belden we De Groot voor zijn verhaal. En nieuwe inzichten kregen we, alleen niet het soort waar we op hoopten. De Groot heeft naar eigen zeggen de gebeurtenis nog helder op het netvlies, wat het bijzonder maakt dat zijn verhaal enorm afwijkt van de omschrijvingen uit de reconstructie. Zo zou de ufo volgens De Groot de vorm hebben gehad van een klein sportvliegtuig, met één wit licht en twee rode lichten op de vleugeltips. Ook vloog het recht over hem heen waardoor hij de vorm goed heeft kunnen waarnemen. Wel sluit De Groot zich aan bij de claims dat het bijzonder laag en langzaam vloog en erg stil was.
Een andere tegenstelling is dat De Groot meent zich niet te hebben bevonden op de plek waar wachtcommandant Van Vliet zei dat hij zich bevond (op ca. 02:00 in de video), namelijk bij het hek Soestduinen. Wél bevond De Groot zich op de terugweg van een patrouille bij het Jessurunkamp, maar begaf zich in de buurt van de hoofdpoort toen hij de ufo waarnam. De Groot, die na aflossing de nabeschouwing heeft gemist omdat hij direct naar huis ging, meent Van Vliet ook nooit te hebben gesproken over het incident. Ook was hij niet bij de reconstructie aanwezig.
Hoewel tijd ons geheugen niet betrouwbaarder maakt, mag gezegd worden dat De Groot allerminst een verwarde of vergeetachtige indruk maakte. Hij had alle details paraat. Hoe de discrepanties zijn ontstaan zal nooit duidelijk worden; wachtcommandant Van Vliet is inmiddels al veertien jaar dood. Zag De Groot een ander object? We houden het daar maar op.
Een paar jaar na de oorspronkelijke publicatie van dit artikel wist ook korporaal Rob Jansen ons te vinden. Jansen was de hondengeleider die, samen met soldaat Molhoek, met zijn jeep aan de baankop stond toen het object naderde en de andere posten op de hoogte bracht. Zijn onthullingen bewaren nog even voor de documentaire.
Verfraaiing
Wie op het web gaat zoeken naar de ufo van Soesterberg zal merken dat het incident hier en daar wat is aangedikt. Zo zou de ufo een laser-achtige lichtstraal in één van de bunkers hebben geschenen, met de suggestie dat hiermee kernkoppen onklaar zouden zijn gemaakt. Ook zou er sprake zijn geweest van doorgebrande printplaten in een elektriciteitshuisje, waardoor de vliegbasis nog dagen met een stroomstoring kampte. Van die verhalen is volgens onze bronnen niets waar, hoewel we ook hier hun geheimhoudingsplicht in acht moeten nemen. Het zoemende geluid, dat volgens de getuigen in de reconstructie nog enkele uren aanbleef nadat het object was verdwenen, zou toch kunnen duiden op een elektrische storing.
Conclusie
Bijna 40 jaar na dato het onderzoek heropenen naar een gebeurtenis waarvan de gepensioneerde getuigen onvindbaar of zelfs overleden zijn levert vooral speculatie op. Dat hebben we geleerd na avonden spitten door Facebookgroepen voor oudgedienden, fora en krantenarchieven. Ook de geheimhoudingsplicht waar zelfs tien jaar na sluiting van de vliegbasis nog aan wordt voldaan helpt het onderzoek niet vooruit.
Een veelgehoorde verklaring voor dit incident is dat het een stealth project moet zijn geweest. Hoewel we die reflex begrijpen — donker, driehoekig en onzichtbaar voor radar — was die technologie nog niet operationeel in 1979. De F-117 Nighthawk had haar eerste testvlucht pas in 1981 en was bovendien veel kleiner dan het waargenomen object. De B-2 Spirit bommenwerper, die qua signalement meer overeenkomt, steeg tien jaar later pas op, in 1989. Beiden allerminst geruisloos.
Wat wél duidelijk werd is dat de ufo zich heeft gevestigd in de sagen van de vliegbasis, net als de spookverhalen van het Jessurunkamp. Het verhaal leeft, ook bij de degenen die er zelf niet bij waren. Misschien wel omdat we nog altijd wachten op een bevredigende verklaring. En misschien wel omdat we hopen dat die uitblijft.
Kent u iemand die getuige was van een ufo bij Soesterberg op 3 februari of 2 maart 1979? We horen graag van u op info@ufomeldpunt.nl.
Het NOBOVO-onderzoek
De tekst hieronder verscheen in de NOBOVO-publicatie Tijdschrijft voor Ufologie, editie #27 (mei/juni 1979). Het taalgebruik is iets gemoderniseerd.
Tijdens dienst in de nacht van 2 op 3 februari 1979, om 5:45 uur, zag een tiental militaire waarnemers op vliegbasis Soesterberg een onbekend vliegend voorwerp dat zich over de basis voortbewoog.
We weten álles van vliegtuigen; dit was geen vliegtuig.
Wachtcommandant Van Vliet, 1979
Een groep patrouillerende wachten meldde door de radio dat er een onbekend voorwerp op een geschatte hoogte van 150 à 200 meter naderde, waarop men de wacht vroeg naar buiten te gaan omdat het hen kant op kwam. Eenmaal buiten zagen de militairen iets komen aanvliegen met drie sterke, witte lichtbundels die schuin naar voren gericht waren en een rode lichtbundel die recht naar beneden was gericht. Beide soorten lichtbundels waren erg krachtig. Toen het voorwerp zich boven de waarnemers bevond kon men een flauw schijnsel om het object heen waarnemen. Een op dat moment elders verblijvende militair rapporteerde later hetzelfde verschijnsel te hebben gezien. Verschillende diensten zijn van de waarneming op de hoogte gesteld, aldus wachtcommandant Van Vliet die de verklaring heeft opgesteld.
Voor Van Vliet, en zijn haastig bijeengeroepen eenheden, was dit een nooit eerder gezien verschijnsel. Aan de militair die het voorwerp als eerste rapporteerde was te merken dat ook hij het een zeer merkwaardige verschijning vond, aldus Van Vliet. Bij de centrale wachtpost keken zes man naar het verschijnsel, terwijl elders op de basis nog twee andere groepen zich ermee bezighielden. “Mijn eerste reactie toen ik het voorwerp waarnam,” aldus Van Vliet, “was dat ik dacht: we zitten op een vliegveld; dus een vliegtuig, maar het werd hoe langer hoe groter en produceerde totaal geen geluid. Bovendien vloog het met een zeer lage snelheid en had de verlichting zo’n vreemde plaatsing — en we weten álles van vliegtuigen — dat we kunnen zeggen: dit was geen vliegtuig. Je kon duidelijk zien dat het licht afkomstig was uit een soort koker; het was volledig donker buiten.”
Toen het voorwerp over vloog overheerste de verbazing met als gevolg een radiostilte van 5 tot 7 minuten. Pas toen het object uit zicht was kwam de reactie. De militair die het verschijnsel het eerst had waargenomen was merkbaar beangstigd.
Geheim
De luchtmacht heeft het incident enkele maanden geheim weten te houden omdat men er aanvankelijk geen publiciteit voor wilde. Toen de VPRO echter via een tip op de hoogte werd gebracht besloot men mee te werken aan een reconstructie die plaatsvond op de vliegbasis en op 27 april 1979 werd uitgezonden in het radioprogramma VPRO Expres. Aan de reconstructie namen tien van de twaalf ooggetuigen deel, evenals twee officials van de afdeling voorlichting van vliegbasis Soesterberg.
Luchtspiegelingen
Een maand later, op 2 maart 1979, werd er opnieuw een waarneming gerapporteerd; dit keer op het Amerikaanse deel van de vliegbasis, Camp New Amsterdam. Toen de aandacht voor deze waarnemingen toenam volgde er een reactie van de luchtmacht vanuit Den Haag waarin luchtspiegelingen werden genoemd als mogelijke verklaring.
Mede door het ongeloof dat de buitenwereld toonde na de waarnemingen — sommige ooggetuigen vertelden het aan familie en kennissen — is men gestopt het verhaal te verspreiden. Wachtcommandant Van Vliet benadrukte echter de ernst het verschijnsel en meldde dat hij volledig op het waarnemingsvermogen van zijn groep durfde te vertrouwen. Ook verklaarde hij zich niet te kunnen vinden in een luchtspiegeling als verklaring: “Ik ben hier ’s nachts zó vaak; waarom ik heb dit nooit eerder gezien?”
Sterrenkundig adviseur van de werkgroep NOBOVO, dr. W. de Graaff, die ook aan de reconstructie meewerkte, heeft ter plekke met werkgroeplid W.A. Kuiper een onderzoek ingesteld. De conclusies van dit onderzoek zullen zij in ons volgende nummer uitvoerig behandelen.
De tekst hieronder verscheen in de NOBOVO-publicatie Tijdschrijft voor Ufologie, editie #28 (juli/augustus 1979). Het taalgebruik is iets gemoderniseerd.
De melding van een ufo-waarneming boven vliegbasis Soesterberg in de ochtend van zaterdag 3 februari 1979 is nader onderzocht door werkgroeplid W.A. Kuiper, sterrenkundig adviseur dr. W. de Graaff en de heer D.J. Bosga. Hierbij is gebleken dat er sprake is van twee verschillende vluchten van lichten over de basis, waargenomen door vijf verschillende posten, ieder bemand door twee of meer militairen. Het verschijnsel begon om 5:45 uur en heeft in totaal 5 à 6 minuten geduurd. Het werd achtereenvolgens gezien door post A in het westen, post B in het noordoosten, post C in het noorden, post D in het noordwesten en post E in het zuidwesten van de basis. De onderlinge afstand tussen de posten bedroeg 1 tot 3 kilometer.
Eerste overvlucht
Post A meldde om 5:45 uur precies dat zij in het oosten boven een open strook grond een drietal felle, witte lichten zagen schijnen. De buitenste twee lichten bevonden zich ongeveer even hoog; het derde licht, midden tussen de buitenste twee, bevond zich iets hoger. Vanuit de lichten straalden felle, naar beneden gerichte lichtbundels die op de grond samenkwamen. De lichten naderden langzaam en vlogen na enkele minuten recht boven de post, waarbij de waarnemers tijdelijk in de lichtbundels terechtkwamen. Bij de overvlucht bleek zich in het midden achter de drie witte lichten nog een vierde, groter licht te bevinden, dat een rode lichtbundel naar beneden straalde. Direct na de overvlucht verdwenen de lichten achter de bomen uit het zicht.
Post B zag vrijwel direct na de eerste melding van Post A de lichten langs het zuiden passeren, ter hoogte van de open strook. De geschatte hoogte boven de horizon bedroeg 10 à 15 graden. Duidelijk was te zien dat de schuin naar beneden gerichte lichtbundels de grond verlichtten. Door het beperkte gezichtsveld was de waarneming van korte duur. De combinatie van beide waarnemingen, die kennelijk hetzelfde verschijnsel betroffen, levert een vlieghoogte op van 150 tot 200 meter en een gemiddelde snelheid van 50 tot 100 kilometer per uur. De eerste overvlucht is alleen waargenomen door de posten A en B.
Tweede overvlucht
Op een gegeven ogenblik zag post C de lichten zeer dichtbij tussen de bomen passeren. De passage was te kort voor een duidelijke waarneming en vooral deze getuigen waren erg onder de indruk van het verschijnsel.
Post D heeft na de eerste melding van post A aanvankelijk niets kunnen zien — achteraf bleek dat dit vanwege de aanwezige bebossing ook niet mogelijk was geweest. Na de latere meldingen van posten A en B is de bemanning van post D opnieuw gaan kijken en zagen de lichten uit de richting van post C in het noordoosten naderen. Ook post D zag eerst drie grote bollen, de middelste wat hoger dan de anderen, die een fel, wit licht uitstraalden. De bollen waren omringd door een zichtbare, zwarte rand en straalden aanvankelijk recht in de richting van de waarnemers. Hoewel de lichten erg fel waren was het mogelijk er zonder verblinding tegenin te kijken, anders dan het geval is bij koplampen van auto’s of vliegtuigen. De lichten maakten een flauwe bocht en passeerden de waarnemers van post D langs de hun rechterkant op een afstand van circa 100 meter en een hoogte van circa 50 meter (schattingen uit nadere baananalyse). Daarbij werd ook het rode “achterlicht” zichtbaar, met de naar recht beneden gerichte lichtbundel waarvan het schijnsel de waarnemers op tientallen meters passeerde. Daarna verdwenen de lichten in zuidelijke richting achter een smalle bosrand.
Na de bosrand te zijn doorgelopen zagen de waarnemers de lichten in zuidelijke richting laag boven de grond, waarbij de bundels bij het passeren de grond duidelijk verlichtten. Op een gegeven moment waren de lichten zelfs lager te zien dan de lantaarns aan de achterzijde van het veld, waardoor het vlak boven de grond moet zijn geweest. Nadat de lichten in de buurt van post E waren gekomen werd er een lichtflits gezien. De witte lichten sprongen uit en het rode licht verdween met toenemende snelheid via een bocht naar rechts boven de wolken. Alles bij elkaar heeft post D de lichten over een afstand van 2 à 2,5 kilometer kunnen volgen.
Tot slot zag post E de lichten boven de boomtoppen uit het noorden recht op zich af komen. Ook zij zagen de lichtflits. Nadat de witte lichten waren gedoofd verdween het rode licht met grote snelheid in westelijke richting.
Post B heeft, gezien haar positie, de tweede overvlucht nooit kunnen waarnemen. Post A zou dat vanuit haar oorspronkelijk positie wel hebben gekund, maar de betrokken waarnemers waren na het verdwijnen van de lichten bij de eerste overvlucht het bos in gegaan in een poging de lichten verderop weer te zien.
Verdere bijzonderheden
Vorm: Alle waarnemingen, rekening houdend met de richting waarin de lichten bewogen, lijken overeen te stemmen met een opstelling van drie witte lichten en één rood licht in de vorm van een wat stompe vlieger. In deze vergelijking bevonden de witte lichten zich aan de uiteinden van de dwarslat en aan de bovenste punt van de vlieger, terwijl het rode licht zich aan de onderste punt bevond. Door sommige waarnemers zijn donkere contouren gezien die de witte lichten verbonden; achter de zo gevormde driehoek was sprake van een rechthoek waarvan het rode licht zich aan de achterkant bevond.
De lichten zelf moeten moeten een diameter hebben gehad van enkele meters, waarbij het rode licht groter was dan de witte lichten. De afstand tussen de twee buitenste witte lichten werd geschat op ruim 50 meter.
De witte lichten leken gevat in, of omgeven door een duidelijk zichtbare, donkere rand en hun schuin naar voren gerichte bundels kwamen in de lucht of op de grond samen. Het rode achterlicht straalde recht naar beneden.
Beweging: Bij de eerste overkomst moeten de lichten van oost naar west over een afstand van circa 3 kilometer boven de basis hebben bewogen met een snelheid van 50 tot 100 kilometer per uur. Bij de tweede overkomst naderden de lichten uit het noordoosten en bogen al gauw met een flauwe bocht af naar het zuiden. Na het doven van de witte lichten ter hoogte van de zuidwestelijke rand van de basis verdween het rode licht met een steile bocht in westelijke richting.
Hoewel de lichten met wisselende snelheid moeten hebben gevlogen — en soms leken stil te staan — moet ook de tweede overvlucht van circa 3 kilometer met een vergelijkbare snelheid zijn afgelegd als de eerste.
Geluid: Geen van de posten heeft tijdens het naderen of passeren van de lichten enig geluid gehoord. Althans, geen geluid van betekenis. Na het passeren hebben alle posten behalve C, wegens overstemmend motorgeluid van eigen voertuig, een heel zacht zoemend geluid gehoord. De waarnemers van post D zijn kort na het passeren en verdwijnen van de lichten naar binnen gegaan. De overige posten hebben dit geluid nog ongeveer een uur na de waarneming gehoord.
Radar: Tijdens beide overkomsten zijn er geen ongewone waarnemingen op de radar van de basis geregistreerd. Ook radarposten in de omgeving hebben niets bijzonders waargenomen. [Toenmalig radar operator Jan van Esseveld bevestigde dit nogmaals in het Kwaaie Tongen item hierboven, red.]
Weersomstandigheden: De grondtemperatuur was tijdens de waarneming -1ºC. De vochtigheidsgraad bedroeg 77% en er was sprake van wind uit het noordwesten met ongeveer 16 kilometer per uur. Het was geheel bewolkt — geen sterren, geen maan — met een zicht van circa 25 kilometer. De basis van de bewolking lag op ongeveer 1.500 meter en er kwamen temperatuurinversies voor op hoogten van circa 250 en 2.000 meter.
Analyse van de meldingen: Uit een vergelijking van alle meldingen blijkt dat die bewuste ochtend het gebied van de vliegbasis Soesterberg tot tweemaal toe moet zijn bezocht door een systeem van lichten. Uit de overeenkomsten tussen beide lichtsystemen en uit het feit dat beide overkomsten kort na elkaar plaatsvonden, krijgt men de indruk dat het in beide gevallen om hetzelfde systeem ging, hoewel dit niet met zekerheid te zeggen is. In dit verband wordt eraan herinnerd dat geen van de vijf posten beide overkomsten heeft gezien.
In een eerste reactie van de luchtmacht werd gesproken over de mogelijkheid dat de waarnemers een weerkaatsing van autokoplampen tegen bij inversies optredende spiegelende luchtlagen hebben gezien. Deze verklaring lijkt in de strijd met de melding van verschillende posten dat zij de lichten vrijwel recht over zich heen hebben zien gaan en zich hierbij zelfs in de lichtbundels hebben bevonden. In het begin van de vluchtperiode hebben posten A en B de lichten gelijktijdig in onderling vrijwel haakse richtingen (respectievelijk oostelijk en zuidelijk) gezien, wat bij spiegelingen onverklaarbaar lijkt. Ook de melding van post D dat de lichten zich op een bepaald moment lager bevonden dan de voorbij de lichten zichtbare lantaarns aan de overkant van het veld, lijkt in strijd met deze verklaring.
De betrokken waarnemers zijn zeer stelling in hun overtuiging dat het niet een bekend of gangbaar type vliegtuig of helikopter kan zijn geweest. De lichten, evenals de donkere contouren, zagen er heel anders uit dan men van regulier vliegverkeer was gewend. Het ontbreken van geluid en radarregistratie — terwijl volgens woordvoerders de radar een normaal vliegtuig met deze baan absoluut zou hebben geregistreerd — lijkt deze uitspraak van de waarnemers te ondersteunen.
De algemene omstandigheden waaronder de waarnemingen hebben plaatsgevonden en de wijze waarop de waarnemers erop hebben gereageerd — sommigen angstig, anderen terughoudend uit angst voor ridiculisering — lijken de mogelijkheid dat het om een in scène gezette grap zou gaan uit te sluiten. Ook de kans op een collectieve zinsbegoocheling lijkt verwaarloosbaar, omdat de waarnemers zich op verschillende posten bevonden en hun meldingen desondanks een verrassend samenhangend beeld opleverden, terwijl er bij de tweede overkomst geen onderling contact was.
Gezien de aard van de beschrijvingen lijkt er hier eerder sprake te zijn van een technisch verschijnsel dan van een natuurlijk of psychisch verschijnsel. Vooralsnog blijft onduidelijk om wát voor technisch verschijnsel het hier dan zou kunnen gaan.
Nota wordt genomen van het officiële standpunt van de vliegbasis dat de zaak als afgedaan wordt beschouwd en dat verdere reacties hierop zullen worden verwezen naar de NOBOVO-werkgroep.
Conclusie
Op grond van de momenteel beschikbare gegevens moet worden vastgesteld dat vliegbasis Soesterberg op 3 februari 1979 bezocht is door een onbekend, vliegend systeem van lichten en dat hier dus sprake is van een duidelijke ufo-melding.
Mochten er nieuwe gegevens binnenkomen die een nieuw licht op het verschijnsel zouden werpen, dan zullen we daar zeker op terugkomen.
Graag betuigen we hier onze dank aan het personeel van vliegbasis Soesterberg voor de verkregen medewerking. Deze dankbaarheid houdt niet in dat de luchtmacht of enig lid van haar personeel aansprakelijk zou zijn voor bovenstaande analyse of conclusies. Deze vallen uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de in de aanhef genoemde onderzoekers.
Bronnen
- Kaart met voormalige wachtposten van het 10 Squadron (Luchtmacht Beveiliging) door Henk van Ede, onderofficier grondoperaties Soesterberg, 1976–2004.
- IKV Meldde kernkoppen al in 1978, Trouw (2013)