1973 was wereldwijd zo’n bewogen jaar wat betreft waarnemingen van humanoïde wezens dat dit jaar door onderzoeker David Webb tot ‘Year of the Humanoids’ werd gedoopt. Hij schreef er zelfs een gelijknamig boek over. En als je denkt dat Nederland gespaard bleef in die golf van vreemde ontmoetingen met — destijds zo mooi vertaalde — ufonauten, dan heb je het mis.
Ondanks dat we ons met UFO Zaken vooral willen richten op het ufo-fenomeen, vind ik toch dat we de zaak van mevrouw Dolphijn uit Uden niet onbesproken mogen laten. Als oorspronkelijk oprichter van UFO Meldpunt Nederland ben ik erg geïnteresseerd in ufo-zaken van eigen bodem en sinds ik kennis van heb genomen is deze specifieke zaak is-ie blijven plakken. Een echte Nederlandse close encounter (CE3) die me al een tijd in de ban houdt. Wat volgt is een verslag dat nooit eerder zó compleet uit de doeken is gedaan.
De waarneming
Uden, 10 november 1973. Rond kwart over twee ’s nachts werd Ann Dolphijn (55) wakker voor een toiletbezoek en liep van de slaapkamer achterin het huis naar de badkamer aan de voorzijde. Onderweg zag ze uit het raam iets wits vanuit haar ooghoek maar schonk er geen aandacht aan omdat er dringender zaken te verrichten waren. Toen Ann haar bed weer opzocht en opnieuw langs het raam liep zag ze iets dat nu toch echt haar aandacht vroeg.
Op de stoep voor haar huis zag ze een drietal kleine figuren in witte gewaden die richting haar huis kwamen gelopen. Ann drukte haar neus tegen de ruit om te kunnen duiden waar ze nou naar zat te kijken. De witte gewaden deden haar denken aan een soort monnikspijen: lange witte pijen die helemaal tot aan de (proportioneel veel te grote) schoenen reikten. De gezichten van de figuren waren bedekt met witte kappen die vast leken te zitten aan de gewaden en die bovenaan uitliepen in twee punten die aan weerszijden naar beneden hingen tot aan de schouders. Om hun middel droegen ze een riem waar instrumenten aan leken te hangen die reflecteerden in het heldere maanlicht.
De twee voorste figuren die naast elkaar liepen waren nog geen meter lang en degene die erachter liep was iets langer, schatte ze. Ann vond de manier van lopen nogal vreemd omdat de voeten niet van de grond kwamen; ze schuifelden heel langzaam voort als het ware. Ze dacht dat de wezens erg kleine beentjes hadden omdat ze hun benen stijf hielden bij het schuifelen, alsof ze geen knieën hadden. Een van de voorste figuren had een instrument in handen dat het beste te beschrijven was als een rolveger; een ouderwets soort stofzuiger. Tijdens het lopen bewoog de figuur het instrument heen en weer over de stoep alsof het een metaaldetector betrof. Ann voelde zich niet op haar gemak terwijl ze het drietal bekeek vanachter het badkamerraam, maar wilde haar man niet wakker maken omdat zijn slechte hart de schrik misschien niet aankon. Stilletjes bleef ze kijken. Zo’n vijf minuten verstreken tot de voorste figuur opkeek en ontdekte dat iemand hen bespiedde. Het wezen leek iets tegen de anderen te zeggen, waarop het groepje zich omdraaide, met grote snelheid de straat uit schuifelde en uit zicht verdween achter een schoolgebouw. Ann keek nog even goed de straat in of er zich niet nog meer bijzondere taferelen afspeelden. Tevergeefs.
Opgewonden snelde ze terug naar de slaapkamer om toch maar voorzichtig haar man op de hoogte te brengen, maar op het moment dat ze de slaapkamer binnenstapte zag ze door het raam — dat uitkeek op de achtertuin en naastgelegen straat — een roodgloeiende bal vlak boven de stoep zweven, zo’n 40 meter bij haar vandaan. De bal was volgens Ann 2 à 2,5 meter in doorsnee en bedekte de gehele breedte van de stoep. Het licht van de bal deed haar denken aan een ondergaande zon, maar dermate fel dat je er niet direct naar kon kijken.
Haar man, die intussen wakker was geworden, vroeg hoe laat het was, waarop Ann zich omdraaide om naar de wekkerradio te kijken. “Vijf voor half drie,” antwoordde ze, en draaide zich weer naar het raam, waar de bol in geen velden of wegen meer te zien was. Aangeslagen vertelde ze het hele voorval aan haar man. Van de vreemde figuren voor het huis, tot de zwevende bal aan de achterzijde. Na een tijdje zat er niets anders op dan de slaap weer te hervatten. De volgende morgen ging Ann naar het politiebureau om ook daar te melden wat ze die nacht had gezien, in de hoop dat anderen een soortgelijke ervaring hadden gemeld.
Van Uden naar Illinois en weer terug
Toen Ann een jaar later nog altijd geen verklaring had gekregen van de politie, besloot ze haar verhaal te delen met een kennis die hiervoor open stond, Bob Muyen. Zijn zoon Edmund was toevallig geïnteresseerd in het ufo-fenomeen en vond de waarneming van groot belang. Via een open brief speelde hij het verhaal door aan het Center for UFO Studies (CUFOS) in Illinois, Amerika. Dit werd vervolgens opgepikt door CUFOS medewerker David Webb die het opnam in zijn boek Year of the Humanoids, dat in 1976 verscheen. Zoals ik in de intro al schreef is dit boek geheel gewijd aan waarnemingen vergelijkbaar met die van Ann, die over de hele wereld plaatsvonden in 1973. Bijzonder op z'n minst, maar daar houdt het niet op.
Nederlandse ufo-onderzoeker Douwe Bosga, die net een jaar lang bij het CUFOS had gewerkt, kwam in februari 1978 terug uit Amerika. In zijn laatste maanden bij het CUFOS hield hij zich veel bezig met close encounters en had het verhaal van Ann gelezen in Year of the Humanoids. Na thuiskomst vond hij het de hoogste tijd voor een onderzoek naar dé Nederlandse close encounter.
Van maart tot juli had Douwe meerdere gesprekken met Ann. Het dossier hiervan is een van de bronnen waaruit we bovenstaand verhaal hebben kunnen optekenen. Ook konden we uit datzelfde dossier concluderen dat Ann een erg serieuze, betrouwbare en toerekeningsvatbare getuige was. Ze lijkt geen enkel motief te hebben gehad om het verhaal te fabriceren en heeft er ook nooit publiciteit mee gezocht.
Door het onderzoek van Douwe kwam de zaak 5 jaar na dato alsnog in de media en tal van publicaties kwamen verhaal halen bij Ann. Van een aantal van de journalisten die haar spraken weten we dat ook zij geen moment hebben getwijfeld aan haar verhaal en integriteit. Voor ons is dit alles genoeg reden te geloven dat Ann heeft gezien wat ze beweert. Maar betekent dit dan dat we het hier hebben over buitenaardse wezens én een ufo?
Gas terug
In 1973 verscheen ook het boek Ufo's boven de Lage Landen van Hans van Kampen. Hierin behandelt hij kort de ervaring van Ann Dolphijn maar dikt het verhaal helaas aan om vooraanstaand Amerikaans ufo-onderzoeker J. Allen Hynek — die de zaak aan zijn close encounters statistiek had toegevoegd — in diskrediet te brengen. Zo schrijft Van Kampen dat Ann “een vliegende schotel in haar tuin zag staan” en “dat de schotel bemand leek te zijn met kleine, in ruimtepakken gehulde wezentjes, die druk bezig waren met het nemen van grondmonsters” en “dat de mannetjes op een gegeven moment instapten en de ufo in een flits uit het gezicht verdween.” Wat mij betreft pure ridiculisering, of op z’n minst ernstige overdrijving.
Dit moet de heer Maas ook hebben gedacht toen hij in 1984 het tijdschrift van Studiegroep voor Vreemde Luchtverschijnselen (SVL) een brief schreef. Hij moest ergens zijn ei kwijt omdat hij de zojuist vermelde passage uit het boek van Hans van Kampen had gelezen en niet van de toon gediend was. Hij had namelijk al die jaren de zaak op de voet gevolgd en vond dat dit soort dossiers feitelijk moeten blijven omdat ze anders een eigen leven zouden gaan leiden. Hij kwam zelfs met een verklaring voor de waarneming van Ann.
De heer Maas vertelt in zijn brief dat hij ooit verhuisd was naar een nieuwbouwwijk waar de straten nog niet allemaal bestraat waren, toen er 's nachts een busje van De Gasunie stopte en daar een aantal mannen uitstapten met instrumenten hangend aan een riem. Ook hadden ze een apparaat in de hand dat leek op een rolveger, precies zoals in het verhaal van Ann.
Ze schuifelden hiermee over het zand langs de huizen. Toen Maas hen vroeg wat ze aan het doen waren antwoordde een van de mannen dat ze eventuele gaslekken in de nieuw gelegde gasbuizen aan het opsporen waren. Dit moest ’s nachts gebeuren omdat er dan minder gas werd gebruikt en er daardoor meer druk op de leidingen zou staan waardoor ze lekken beter konden detecteren. De SVL deed hier verder niets mee, maar weer een andere ufo-werkgroep, NOBOVO, maakte werk van deze mogelijke verklaring en nam contact op met regionale gasleverancier ObraGas.
Helaas was het ondertussen 1985 en moest het bedrijf toegeven dat alle documentatie ouder dan 10 jaar al vernietigd was. Enig bewijs van een gaslekcontrole kon dus uitgesloten noch bevestigd worden.
Ondergetekende moet bekennen dat deze verklaring een aannemelijke is. Het tijdstip, de gereedschapsriem en de gasdetector kunnen hiermee prima verklaard worden. Maar hoe zit het dan met die rare kleding, de grootte van de figuren, hun vreemde gedrag en die gloeiende bol? Hierop gaf de verklaring van Maas geen antwoord.
Kort na publicatie van dit artikel troffen we bij toeval een medewerker van Stedin die op dat moment het trottoir controleerde op gaslekken met de beruchte rolveger. Die ontmoeting leverde weer wat kennis op. Zo was het rolvegermodel volgens de werkman in 1973 nog niet in gebruik; toen gebruikte men nog het triangelmodel (links op de GAS-TEC afbeelding). Ook gaf hij aan dat er naar zijn weten nooit ’s nachts werd gezocht naar gaslekken, hoewel de verklaring die Maas in 1984 kreeg om dit juist wél ’s nachts te doen beslist hout snijdt. Wie weet wat er is veranderd tussen 1973 en 1984...
Prins Carnaval
In 1980 publiceerde Hans van Kampen wederom een ufo-boek, Spooklicht, en wéér pakte Van Kampen de casus van Ann Dolphijn beet. Dit keer inhoudelijk een stuk beter omdat het nu gebaseerd was op het verslag van Douwe Bosga die het verhaal uit de eerste hand had verkregen. Ook Van Kampen had nu een verklaring: carnaval.
Dat klinkt alsof Van Kampen opnieuw het pad der ridiculisering inslaat, maar als je erover nadenkt is deze bewering minstens zo steekhoudend als de vorige. De elfde van de elfde om elf over elf is namelijk het tijdstip dat het carnavalsseizoen begint in Nederland. Op of rond deze datum wordt tevens de plaatselijke Prins Carnaval gehuldigd, wat in Brabant nog wel eens wil zorgen voor een flink feestje. Het is dus denkbaar dat een drietal verklede feestgangers, wellicht beneveld door een paar pintjes, door een woonwijk schuifelden in het holst van de nacht. Misschien waren het zelfs de verse Prins Carnaval met twee van zijn adjudanten van de Raad van Elf (ja, dat is een ding).
Een kenmerk van Prins Carnaval is zijn hoofddeksel. Normaliter een chique, puntige steek van blauw velours en fazantenveren maar bij de kleinere verenigingen ook wel simpeler: wit en in plaats van statig omhoog wat meer hangend, zoals de zottenkap van weleer. Bij het tenue hoort ook een scepter dus wellicht dat de benevelde prins deze gebruikte als een wandelstok. Je weet het niet; het is mogelijk.
Of wellicht was het een groepje kinderen, dat ongewoon laat nog van een verkleedfeestje afkwam en, uit angst om herkend en verklikt te worden, wegrenden. Maar ook dit verklaard niet de roodgloeiende bol.
Belgische bijvangst
Laten we stellen dat het een drietal carnavallers was op straat, dan zou je zeggen dat daarmee de kous af is. Maar niets is minder waar.
Een maand na de oorspronkelijke waarneming van Ann Dolphijn werd in het Belgische Vilvoorde een soortgelijke waarneming gedaan. In dit geval was het een 28-jarige man die, net als Ann, ’s nachts uit bed stapte om even naar het toilet te gaan. Het was 2:00 uur en terwijl hij naar het toilet liep hoorde hij vreemde metaalachtige geluiden van buiten komen en zag een groene gloed van achter de gordijnen. Hij opende zijn gordijnen en zag een figuur, niet langer dan een meter, door zijn tuin wandelen met een instrument dat eruitzag als, daar is-ie weer, een rolveger.
Daar houdt de vergelijking meteen op, want toen de figuur doorkreeg dat hij begluurd werd draaide hij zijn hele lichaam om (in plaats van alleen zijn hoofd) en kon de melder niet meer zien dan lichtgevende, gele ogen en wat leek op puntige oren. Ook droeg het wezen een glanzend pak als dat van een duiker, een transparante helm waar een slang uitliep naar een rugzak en een soort lichtgevend doosje op zijn middel. Toen de figuur ervandoor ging werd het nog vreemder, want hij liep loodrecht — met het lichaam horizontaal — tegen de omheinende muur op tot hij achter de muur verdween.
Even later werd er een zoemend geluid merkbaar en achter het muurtje steeg vervolgens een schijf op met lichten en een koepel waarin de figuur te zien was. Schommelend steeg het op en schoot daarna de nachtelijke hemel in, aldus de melder.
Hier moet bij vermeld worden dat, in tegenstelling tot Douwe Bosga bij de Dolphijn casus, de onderzoeker van deze Vlaamse close encounter, Franck Boitte, niet zo zeker was van zijn zaak. Deze ex-medewerker van SOBEPS (Société Belge d’étude des Phénomènes Spatiaux) had een drie uur durend interview met de melder in kwestie en kwam tot de conclusie dat de melder vaker fantastische waarnemingen en visioenen had. Maar omdat de melder niet in de belangstelling wilde komen met zijn verhaal en zijn voorkomen oprecht overkwam — en zelfs verder onderzoek naar zijn psyche niet schuwde — moest de zaak volgens Boitte onverklaard blijven. De meest plausibele verklaring die hij kon geven aan de gebeurtenis, was een realistische droom.
5.000 kilometer verderop
Alsof de samenloop van bovenstaande gebeurtenissen nog niet toevallig genoeg was, speelde er zich in november 1973 nóg een soortgelijke close encounter af. Dit keer niet echt om de hoek maar in Quebec, Canada.
Op zondagavond 18 november rijdt een viertal jonge vrouwen van Sorel-Tracy richting Montreal. Net voorbij Sorel-Tracy verschijnt er voor de auto in de lucht een lichtbol die, nadat ze de bol hebben ingehaald, de auto blijft volgen tot ze bij hun bestemming in Montreal zijn. Maar ver voordat ze bij Montreal aankomen rijden zij, evenals het andere verkeer, door een vreemde roze nevel die net boven het wegdek hangt. Op het moment dat ze de nevel uitrijden, zien ze een klein mannetje over de witte strepen tussen de rijbanen schuifelen. Ongehinderd door het passerende verkeer lijkt hij de baan schoon te maken met iets dat op, jawel, een rolveger lijkt. Verderop in de berm staat een auto in een greppel en nog iets verderop drie, in zwart geklede, personen naast een stilstaande wagen.
Het verhaal wordt groots uitgemeten in het boek Le procès des soucoupes volantes, van Claude MacDuff uit 1975, en wordt hierin wel degelijk als iets buitenaards bestempeld. Onder andere omdat het zo bijzonder was dat de figuur in z’n eentje was. Wegwerkzaamheden worden immers altijd in groepen gedaan. Maar in de Engelse samenvatting uit UFO, Occupants & Critters van John Brent uit 1979 wordt toch iets sceptischer naar de ‘ufonaut’ gekeken en schrijft Brent dat hij regelmatig wegwerkers in hun eentje heeft zien werken aan de snelwegen rond Alberta, terwijl hun collega’s dan ergens verderop bezig zijn. Hoe dan ook, door onvoldoende informatie over het mannetje, de mysterieuze roze nevel én de ufo, is de zaak nooit opgelost.
Chocovader
De aankoop van een assortiment alien prullaria bewees dat het wezentje met rolveger ook in Japan voet aan land heeft gezet, al ware het een plastic voet. In 2002 introduceerde speelgoedmerk Tomy de Chocovader collectibles; een serie Pokémon-achtige wezentjes, grotendeels gebaseerd op bekende close encounters. De in chocoladebollen verpakte speeltjes, verkrijgbaar uit Japan’s populaire draaiautomaten (gachapon), werden later vergezeld door een kaartspel, videogames (arcade en Game Boy Advance) en een animatieserie. Onze rolvegende vriend uit 1973 mocht natuurlijk niet in de serie ontbreken en zien we dan ook terug met de naam Soujiki — Japans voor stofzuiger.
Conclusie
Tja, you tell me. Een jaar waarin wereldwijd honderden close encounters werden gemeld, waarvan drie zéér vergelijkbare binnen een maand tijd en zónder dat de melders van elkaars verhaal afwisten... Toeval? Misschien, maar zo voelt het niet. Als het al ergens naar moet ruiken zou ik het omschrijven als massahysterie, maar daarvoor kwamen dit soort close encounter verhalen naar mijn weten veel te weinig aan het licht, zeker in Nederland. Bovendien kwamen de boeken Year Of The Humanoids en UFO, Occupants & Critters pas veel later uit.
Daarnaast is de rolveger zo’n specifiek attribuut in deze drie gevallen dat je dat bijna niet kunt verzinnen. En nogmaals: de genoemde verklaringen zijn allemaal erg aannemelijk, maar kunnen slechts delen van het raadsel beantwoorden. De rest moet er dan bij verzonnen zijn, maar daarvoor was Ann Dolphijn in ieder geval veel te serieus, zelfs conservatief en niet te vergeten anoniem — haar pseudoniem in de pers was Saskia Vermeulen. Ik gebruik hier haar echte naam omdat ze inmiddels is overleden en niemand haar nog lastig kan vallen met dit verhaal. Tevens vind ik de getuigenis completer en sympathieker mét naam.
Hoe dan ook: ik geloof niet dat het een grote grap was. Dan zou ik het nog eerder gooien op twee soortgelijke dromen en een wegwerker... Of is er een mogelijkheid dat alle buitenaardse rassen — als die ons al in de gaten houden — met elkaar hebben afgesproken dat ze exclusief 1973 mochten gebruiken voor wat nachtelijk veldwerk? En waarom dan een nieuwbouwwijk in Uden, een achtertuin in Vilvoorde en een snelweg in Quebec? Ligt er nog altijd iets kostbaars begraven waar wij niet van weten?
Een antwoord zullen we misschien nooit krijgen maar het vrijwel gelijktijdige drieluik is te mooi en te interessant om niet te delen. Laat vooral jouw theorieën over deze zaak achter in de reacties hieronder. We zijn heel erg benieuwd.